Trier A.A.Th.M. van
Uit Tuencyclopedie
(→TNO en wetenschapsbeleid) |
|||
Regel 21: | Regel 21: | ||
---- | ---- | ||
- | In 1972 verlaat Van Trier de Hogeschool en wordt hij voorzitter van de centrale organisatie van [[TNO]], de Nederlandse organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek, al blijft hij als buitengewoon hoogleraar aan de THE verbonden. Hij begint bij TNO aan een herstructureringsoperatie en oogst waardering voor het klantvriendelijker maken van die organisatie. Zijn naam duikt in 1973 in de kranten op als kandidaat voor de post van commissaris der Koningin in Noord-Brabant. Hij zal die post echter nooit bekleden. Wel is hij van 1974 tot 1979 voorzitter van de Raad van Advies voor het Wetenschapsbeleid. Wanneer drs. M.W.J.M. Peijnenburg, minister zonder portefeuille, belast met Wetenschapsbeleid in 1979 overlijdt, wordt Van Trier tot diens opvolger benoemd in het eerste kabinet-Van Agt. Na het aanvaarden van dat ambt wil hij eigenlijk met steun van drs. H.J. ter Heege, voorzitter van het College van Bestuur, zijn buitengewoon hoogleraarschap aan de THE aanhouden, maar de minister van Onderwijs dr. A. Pais steekt daar een stokje voor. Het zou een minister in een moeilijk parket kunnen doen belanden, wanneer die het Eindhovense CvB als bevoegd gezag moet blijven erkennen. In september 1979 vult minister Van Trier een aflevering van het ‘Hollands Dagboek’ van ''NRC Handelsblad. ''“Om half zes naar Eindhoven. Voor ’s avonds wacht mij de zogenaamde loodgieterstas met stukken voor de ministerraad van morgen. Ik onderbreek even voor het interview met mr. Abel Herzberg. Een zin blijft bij mij hangen: ‘Ik heb eigenlijk zo’n hekel aan mensen uit één stuk’. Wie sprak ook weer van sterke mannen in de politiek?” Van Trier zet het werk van zijn voorganger Peijnenburg voort, onder andere via de publicatie van een innovatienota, maar speelt geen opvallende rol in het kabinet. Prof.dr. E. van Spiegel, directeurgeneraal voor Wetenschapsbeleid, zal in 1983 optekenen dat de gelouterde wetenschapper Van Trier als politicus minder successen boekte: “Het ontbrak hem aan parlementaire en politieke ervaring. Dat heeft hem als minister zeker parten gespeeld. Mijn indruk is, dat hij zich in de politieke arena ook nooit echt thuis is gaan voelen. Het stelde hem teleur dat de politiek aan zijn beleidsterrein uiteindelijk minder belang toekende dan hij nodig vond en ook mocht verwachten.” Bij de formatiebesprekingen voor een nieuw kabinet in 1981 waarschuwt Van Trier dat Nederland een te klein deel van de begroting besteedt aan wetenschaps- en technologiebeleid. In dat jaar treedt hij af. Tot zijn overlijden in 1983 is hij daarna nog actief als voorzitter van een Europese stuurgroep die overheid en vertegenwoordigers van twaalf grote Europese industrieën op het gebied van | + | In 1972 verlaat Van Trier de Hogeschool en wordt hij voorzitter van de centrale organisatie van [[TNO]], de Nederlandse organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek, al blijft hij als buitengewoon hoogleraar aan de THE verbonden. Hij begint bij TNO aan een herstructureringsoperatie en oogst waardering voor het klantvriendelijker maken van die organisatie. Zijn naam duikt in 1973 in de kranten op als kandidaat voor de post van commissaris der Koningin in Noord-Brabant. Hij zal die post echter nooit bekleden. Wel is hij van 1974 tot 1979 voorzitter van de Raad van Advies voor het Wetenschapsbeleid. Wanneer drs. M.W.J.M. Peijnenburg, minister zonder portefeuille, belast met Wetenschapsbeleid in 1979 overlijdt, wordt Van Trier tot diens opvolger benoemd in het eerste kabinet-Van Agt. Na het aanvaarden van dat ambt wil hij eigenlijk met steun van drs. H.J. ter Heege, voorzitter van het College van Bestuur, zijn buitengewoon hoogleraarschap aan de THE aanhouden, maar de minister van Onderwijs dr. A. Pais steekt daar een stokje voor. Het zou een minister in een moeilijk parket kunnen doen belanden, wanneer die het Eindhovense CvB als bevoegd gezag moet blijven erkennen. In september 1979 vult minister Van Trier een aflevering van het ‘Hollands Dagboek’ van ''NRC Handelsblad. ''“Om half zes naar Eindhoven. Voor ’s avonds wacht mij de zogenaamde loodgieterstas met stukken voor de ministerraad van morgen. Ik onderbreek even voor het interview met mr. Abel Herzberg. Een zin blijft bij mij hangen: ‘Ik heb eigenlijk zo’n hekel aan mensen uit één stuk’. Wie sprak ook weer van sterke mannen in de politiek?” Van Trier zet het werk van zijn voorganger Peijnenburg voort, onder andere via de publicatie van een innovatienota, maar speelt geen opvallende rol in het kabinet. Prof.dr. E. van Spiegel, directeurgeneraal voor Wetenschapsbeleid, zal in 1983 optekenen dat de gelouterde wetenschapper Van Trier als politicus minder successen boekte: “Het ontbrak hem aan parlementaire en politieke ervaring. Dat heeft hem als minister zeker parten gespeeld. Mijn indruk is, dat hij zich in de politieke arena ook nooit echt thuis is gaan voelen. Het stelde hem teleur dat de politiek aan zijn beleidsterrein uiteindelijk minder belang toekende dan hij nodig vond en ook mocht verwachten.” Bij de formatiebesprekingen voor een nieuw kabinet in 1981 waarschuwt Van Trier dat Nederland een te klein deel van de begroting besteedt aan wetenschaps- en technologiebeleid. In dat jaar treedt hij af. Tot zijn overlijden in 1983 is hij daarna nog actief als voorzitter van een Europese stuurgroep die overheid en vertegenwoordigers van twaalf grote Europese industrieën op het gebied van computer- en informatietechnologie (''zoveel waren er toen nog!'') bij elkaar wil brengen om tegenwicht te geven aan de activiteiten van Japan en de Verenigde Staten. |
[[Category:Index A-Z]] [[Category:T]] [[Category:Portret]] [[Category:Personen]] [[Category:T-Bronvermelding]] | [[Category:Index A-Z]] [[Category:T]] [[Category:Portret]] [[Category:Personen]] [[Category:T-Bronvermelding]] |